Jef van Kempen gedicht: Sluis drie

 

S l u i s  3

 

Hoog in de lucht drijft een schip

tussen eikenhouten deuren.

Roerloos als de reiger wacht

de visser op zijn prooi,

staart met koele blik

in het zwarte water van

de waterval.

Zijn vrouw wast

-keer op keer-

zijn auto blinkend blauw

en wit en blauw.

Aan het hek spuwen

oude mannen gal,

vertellen duizend en één

verhalen over het leven

en over de dood

(voor zover van belang).

 

Geruisloos waait een meisje

voorbij,

helling op, helling af, verdwijnt,

met fiets en al, achter een muur

van populieren

(komt zij ooit terug?)

 

Een late hond likt het asfalt

terwijl zijn baas de sterren zoekt.

Ver weg huilt een kind wanhopig

om de moeder

(komt zij ooit terug?)

 

Dan slaat hij toe

-oog om oog, tand om tand-

doodt opgewekt zijn prooi.

Hoog in de lucht drijft een schip

tussen eikenhouten deuren.

De schipper, roerloos op de brug,

ziet de visser bij de waterval

en achter hem weet hij de doden,

zij aan zij, steen na steen.

 

Het wachten is op de nacht

(die altijd komt).


 

Jef van Kempen


(Geschreven Stad, 1999)

 museum of lost concepts – gedichten

Jef van Kempen gedicht: De held

 

D e  h e l d

 

Nog een kind droomde ik een groot minnaar

te worden. Het lot had bepaald dat ik een bron

 

van liefde en lust werd en terwijl iedere vorm

van verdorvenheid, van ontucht, mij vreemd was,

 

bedreef ik met ware doodsverachting de liefde.

Mijn dapperheid werd alom geroemd.

 

Eeuwenlang was mijn lichaam een lust voor het oog.

Dag in dag uit, jaar in jaar uit, bracht ik vals en

 

vlug, zonder pijn, zonder omzien naar de wereld,

onzichtbaar tussen droom en daad, mijn veeleisende

 

bruiden geluk.

Ook al was ik een toonbeeld van zelfbeheersing: mijn

 

nooit aflatende inzet zou mijn arme hart meer en meer

bedrukken. Totdat mij geen andere weg bleef dan mij te

 

schikken naar de nukken van mijn laatste metgezel:

mijn onovertroffen innerlijke schoonheid.

 

 

Jef van Kempen

 

(Uit: Laatste bedrijf. Gedichten 1963-2008)

 museum of lost concepts – gedichten

Jef van Kempen gedicht: Requeim


 

R e q u i e m


O, dood, bedrieglijk, bedrieglijk scharminkel.

Daar waar (van aangezicht tot aangezicht)

 

onsterfelijke schoonheid onverdraaglijk wordt,

heult huichelachtige liefde met U:

 

spiegeltje, spiegeltje aan de wand,

wie is de mooiste van dit land?

 

Voor wie wit is, wit is als sneeuw,

is het lot van een graf in de zwarte,

 

in de zwarte aarde te zwaar.

O, dood, bedrieglijk, bedrieglijk scharminkel.

 

Zeven maal zeven maal zeven maal

zoveel niet-aflatende rouw om

 

deze nietsontziende vergankelijkheid.

Bij dit eenzame glazen graf stijgt een

 

woordloos gejammer op naar een verre,

naar een verre hemel:

 

die spiegel van eeuwigheid.

 

 

Jef van Kempen

 

museum of lost concepts – gedichten

Jef van Kempen gedicht: Keesje

Keesje


Een kaft van gemarmerd papier

bewaart het geheim

 

van een onooglijk mens.

Dat is te zeggen:

 

vaak omarmd en gekoesterd

als het heertje van de straat

 

(heel schoon en goed van gezicht,

want daar zorgde jouw oma wel voor)

 

deed hij er toch nog toe.

In ieder geval even.

 

Maar nooit nodeloos lang

wacht de dood.

 

Dat was alles.


Jef van Kempen

museum of lost concepts 2009

Jef van Kempen gedicht: My Lai

My Lai

 

Het was een ongewone tijd.

Een goede lijkenscore

daar draaide het om,

daar werd niet stiekem

over gedaan.

Zo’n oorlog was het.

 

We sneden de oren af

van vrouwen en kinderen

en hingen die aan een ketting

om onze nek.

Zo’n oorlog was het.

Het was een ongewone tijd.

 

Jef van Kempen

museum of lost concepts 2009

Jef van Kempen gedicht: Intensive Care

Intensive care

In deze betonnen duisternis weigert
hij te ontwaken. Het is de dood die
loert en dreigt, in een flits verpletterd,
in dat ene ogenblik teveel,

om precies te zijn: gebroken glas
in zacht vlees, verminkte huid,
geblakerd, afgerukt, met harde hand
ontvreemd in een lieflijk mijnenveld.

Rest alleen: het licht dat als een
wit vlies aan de muren hangt, geluid
dat gaten maakt in zijn hoofd, de geur
van rottend bloed, opgeruimde kamers.

Ongeboren was hij op zijn best,
maar ontdaan van alle alledaagsheid,
van alle onberekenbare motieven,
wist hij nog hoe hij ooit

onder haar rok keek
en bladerde tussen haar benen
en dat alleen een vrolijke gek
de hemel zal zien.

Jef van Kempen
(Uit: Laatste bedrijf. Gedichten 1963-2008)

museum of lost concepts

Jef van Kempen gedicht: Suïcide

J e f    v a n    K e m p e n


S  u  ï  c  i  d  e


Het was geheel in overeenstemming met

wat zijn hart voelde maar wat zijn hoofd

vergat.

Omdat elk bewijs ontbrak, kreeg zijn onrust

geen warm onthaal, had hij als bron van kennis

en als gangmaker van valse praktijken afgedaan.

Zijn opvatting dat met het oog op de vooruitgang

geen genade kon worden verleend

(tenminste niet uit misplaatst medelijden)

dat in het licht van de resultaten van de samenspraak

van lichaam en ziel

een samenhang werd verondersteld

van gevoel en waarneming,

maakte zijn mistroostigheid alles onthullend,

 

waarbij de goede verstaander niet dient

te vergeten de invloed van gebrek aan slaap,

totdat hij als een schim fluisterend

zegde te zijn misleid en zich over te geven

aan een lichaam zonder een spoor van lust en

bandeloosheid, als een alledaagse omstandigheid

onherroepelijk hangend

aan het plafond

van zijn dromen.

 

(Laatste bedrijf. Gedichten 1963-2008)

-museum-of-lost-concepts-